
Foto: Laura Vleugels
Met de reeks Makers van de expo zet het platform Coöperatief Wonen de creatieve handen en hoofden achter de tentoonstelling Hier wil ik wonen! in de kijker. Stijn Baets is één van de makers van de maquettes die de expo haar ruimtelijke gelaagdheid geven. Als architect met een bijzondere interesse in alternatieve woonmodellen verdiept hij zich al jaren in de vraag hoe collectieve vormen van eigenaarschap en samenwerking kunnen leiden tot betere woonkwaliteit. Zijn theoretische kennis over coöperatief wonen ging hand in hand met zijn praktische expertise in maquettebouw, waardoor hij een brug kon slaan tussen concept en ruimte. Zijn werk aan de maquettes was niet alleen een technisch, maar ook een inhoudelijk onderzoek naar wat wonen vandaag kan betekenen.
Stijn Baets is burgerlijk ingenieur-architect (UGent) en werkte na zijn studies enkele jaren bij Architecture Workroom, waar hij leerde denken op het snijvlak van architectuur, beleid en onderzoek. Daarna volgde een periode bij het Brusselse League Studio, een jonge praktijk die zowel rond stedelijke vraagstukken als kleine woonopgaves werkt. Daar kruiste zijn pad dat van Joris Kerremans – een samenwerking die later, via de expo, opnieuw zou worden opgepikt. Vandaag bevindt Baets zich op een kantelpunt in zijn loopbaan: met een bagage aan ontwerpervaring en maatschappelijke interesse zoekt hij naar nieuwe manieren om ruimtelijke kennis en engagement te verbinden.
Wonen aan kostprijs: een radicaal uitgangspunt voor betere woonkwaliteit
Tijdens zijn studies werkte Baets aan een masterthesis die nog steeds als een rode draad door zijn denken loopt. Hij onderzocht hoe economische en politieke systemen de kwaliteit van onze woonomgeving beïnvloeden, en vooral hoe alternatieve modellen – zoals coöperatief wonen – meer ruimtelijke en sociale kwaliteit kunnen opleveren. Zijn uitgangspunt was even eenvoudig als radicaal: als je zou kunnen wonen aan kostprijs, dus zonder winstmarge of speculatie, dan komt er meer ruimte vrij voor kwaliteit. “In plaats van geld te investeren in rendement, kan je investeren in leefbaarheid,” vat hij het samen.
Om die stelling te toetsen, trok hij naar inspirerende voorbeelden in het buitenland. In Berlijn onderzocht hij projecten als R50 (Heidevonbeckerath + Jesko Fezer), waar bewoners zelf opdrachtgever zijn. In Zwitserland keek hij naar de sterke coöperatieve cultuur, waarin gemeenschappelijke infrastructuur vanzelfsprekend is. En in Frankrijk raakte hij gefascineerd door het werk van Fernand Pouillon, die in de naoorlogse context als flamboyante architect-ontwikkelaar grootschalige en genereuze woonomgevingen wist te creëren. De conclusie van zijn onderzoek was helder: zulke modellen creëren ruimtelijke meerwaarde voor de bewoner en de omgeving, maar in Vlaanderen ontbreken nog de structurele condities en voorbeelden om ze op grote schaal mogelijk te maken.


Maquettes als vertaling van woonkwaliteit
De link tussen Stijns onderzoek en de expo Hier wil ik wonen! was snel gelegd. Zijn kennis over coöperatieve woonmodellen en hun ruimtelijke vertaling maakte hem een waardevolle schakel binnen het team. Op uitnodiging van scenograaf Joris Kerremans, met wie hij eerder had samengewerkt, raakte hij betrokken bij de productie van de maquettes. Die moesten meer zijn dan schaalmodellen of decorstukken: ze moesten tonen wat wonen vandaag kan betekenen. “We wilden woonkwaliteit tastbaar maken,” vertelt Baets. “Niet enkel de cijfers of concepten, maar de ruimte zelf.”
De maquettes werden ontworpen als onderzoeksinstrumenten: ze tonen geen materialiteit van de gevels of ornamenten, maar de ruimtes waar het dagelijks leven zich afspeelt. “De maquettes zijn geen miniaturen om van een afstand te aanschouwen, maar een uitnodiging om in gedachten zelf bewoner te worden,” zegt hij. Samen met de andere makers werkte hij op verschillende schalen, van abstracte projectie tot gedetailleerde inkijkmaquette. Elk project kreeg een eigen aanpak, afgestemd op de specifieke kwaliteiten die het vertegenwoordigde – van collectieve circulatie tot gedeelde buitenruimte.
Woonprojecten als laboratoria voor collectiviteit
Elk van de maquettes die Stijn samen met Joris ontwierp, belicht een ander aspect van hedendaagse woonkwaliteit — thema’s die in overleg met de curatoren werden gedefinieerd, zoals gedeelde voorzieningen, kwalitatieve buitenruimte en flexibele woonvormen. “Het zijn projecten die tonen dat efficiëntie en generositeit elkaar niet hoeven uit te sluiten,” zegt hij.
Het Zwitserse project Holunderhof toont hoe een andere organisatie van een gebouw kan leiden tot een onconventionele maar uiterst kwalitatieve planopbouw waarbij royale terrassen zich rond een collectieve groenruimte organiseren. Dit project toont dat je ook in collectieve woningbouw kwaliteiten kan genereren die anders eerder worden geassocieerd met het wonen op ‘den buiten’.
Bij Abakus in Basel staat de gedeelde, buiten gelegen trappenhal centraal. Door een slimme planopzet fungeert deze niet alleen als collectieve ontmoetingsruimte, maar maakt ze ook mogelijk dat bepaalde kamers afzonderlijk worden verhuurd, bijvoorbeeld aan studenten of nieuwkomers. Zo ontstaat een flexibele woonconfiguratie die verschillende huishoudens en levensfasen kan opnemen en ondersteunen.
Rijkdom van coöperatieve woonmodellen
In het project La Balma in Barcelona draait het om een gedeelde gebouwstructuur: een actieve plint, collectieve circulatie, gemeenschappelijke wasruimtes en een gedeeld dakterras. Door een deel van de dagelijkse woonfunctie van de private woning naar deze ruimten te verplaatsen, ontstaat een efficiënter gebruik van oppervlakte en tegelijk een rijker gemeenschapsleven.
Bij het project San Riemo werd gekozen voor een planprojectie in plaats van een maquette, om de flexibiliteit van de grondplannen en de veranderlijkheid van het wonen zichtbaar te maken. “We wilden niet één uniforme taal opleggen,” vertelt Baets. “Elke maquette moest de eigen kwaliteit van het project laten spreken.” Zo vormden de maquettes een mozaïek van mogelijke manieren om te wonen – een uitnodiging om de rijkdom van coöperatieve woonmodellen in schaal te ervaren.”


Wat is woonkwaliteit vandaag?
Voor Stijn Baets is woonkwaliteit geen eenduidig begrip, maar een samenspel van ruimtelijke, sociale en economische factoren. “Woonkwaliteit gaat niet alleen over een goed plan of voldoende licht maar evenzeer over hoe de stedelijke (buiten)ruimte wordt ontworpen, over de ‘negatieve’ ruimte rond de gebouwen en hoe die geprogrammeerd wordt, over inspraak en betaalbaarheid”. Hoewel het barst van het talent in de architectuur in Vlaanderen, blijft hij op zijn honger zitten wat betreft woningbouw.
“Collectieve woningbouw wordt te vaak gereduceerd tot het creëren van optimale circulatie en zo veel mogelijk verkoopbare oppervlakte creëren, terwijl net in de overgangszones – gangen, trappen, inkomhallen – ook de kwaliteit van het wonen ontstaat.” In dat opzicht ziet hij coöperatief wonen niet als een nicheverschijnsel, maar als een noodzakelijke evolutie in een tijd waarin de wooncrisis ook een kwaliteitscrisis is geworden. “Het gaat om meer dan betaalbaarheid,” besluit hij. “Het gaat om hoe we samen willen leven.”
Beleidsruimte voor nieuwe woonvormen
Volgens Stijn Baets blijft coöperatief wonen in Vlaanderen voorlopig een marginale praktijk, niet door gebrek aan interesse, maar door het ontbreken van een ondersteunend kader. “Er is nog te weinig beleid dat deze woonvormen structureel mogelijk maakt,” zegt hij. “We hebben voorbeelden, maar geen systeem dat ze versterkt.” Vooral de toegang tot grond of gebouwen vormt een struikelblok: wie geen ontwikkelaar is, geraakt moeilijk aan betaalbare bouwgrond.
Baets pleit daarom voor instrumenten zoals voorkooprecht, erfpacht of stedelijke grondenbanken die coöperaties de kans geven om te ontwikkelen. Zulke mechanismen zouden volgens hem het speelveld kunnen verbreden en meer ruimte creëren voor experiment. Tegelijk ziet hij een belangrijke rol voor architecten en ontwerpers om het debat over woonkwaliteit aan te zwengelen.
Leren door te maken
Terugblikkend op de tentoonstelling noemt Stijn Baets de ervaring een leerschool in denken en maken. Het bouwen van de maquettes vergde een gedetailleerde analyse van de gebouwen. “Je moet een ontwerp hertekenen om het te kunnen nabouwen,” zegt hij. “Dat dwingt je om keuzes te maken: wat wil je tonen, wat laat je weg?” Zo werd het proces van maquettebouw een vorm van cureren – een manier om de essentie van elk project te destilleren en door te geven aan het publiek. Het maakte hem opnieuw bewust van de kracht van tastbare representaties in een tijdperk dat steeds meer digitaal werkt.
De expo wakkerde bij Baets ook het verlangen aan om verder te experimenteren met maquettebouw en coöperatief wonen. Hij ziet tentoonstellingen als waardevolle proeftuinen voor ideeën die in de reguliere bouwpraktijk nog geen plaats krijgen. Intussen blijft hij zoeken naar manieren om zijn engagement voor coöperatief wonen verder te vertalen, zowel in ontwerp als in onderzoek. “Het thema laat me niet los,” besluit hij. “Het combineert alles wat me boeit: architectuur, collectiviteit en maatschappelijke relevantie.”
Foto’s maquettes © Joris Kerremans
