
Foto: Dieter Daniëls
In Makers van de expo zetten we de creatieve krachten achter de Architectuurwijzer-tentoonstelling Hier wil ik wonen! Coöperatief woondromen in Vlaanderen in de kijker. Een van die makers is Joris Kerremans. Met zijn ontwerp voor de scenografie van de tentoonstelling gaf hij het gelaagde verhaal van coöperatief wonen een ruimtelijk kader dat alom wordt geprezen.
Joris Kerremans (Gent, 1990) is architect, docent aan de UGent en oprichter van zijn eigen praktijk sinds 2016. Hij ziet zijn werk niet als een stijl of signatuur, maar als een voortdurende zoektocht. “Ik begin altijd vanuit verwondering – naar een ruimte, een programma of een materiaal. Alles staat er met een reden, maar het had evengoed anders gekund.” Die houding bracht hem de voorbije jaren niet alleen tot woningen en publieke gebouwen, maar ook tot installaties en scenografie.
Zijn eerste stappen in dat veld zette hij eerder toevallig. Tijdens de coronaperiode ontwierp hij met het kunstenaarscollectief a-e-i-o-u een twaalf meter lange schommelende tafel die tegelijk podium en tentoonstellingsdrager werd. “We hebben die zelfs gebruikt om over te lopen en op te hangen tijdens performances. Dat was zó plezant dat ik ermee ben doorgegaan.” Later volgde een installatie met zakdoeken aan een lange gelaste lijn, waaraan dertig kunstenaars samenwerkten. Voor Kerremans waren het oefenprojecten: klein budget, veel improvisatie en telkens de uitdaging om met zo weinig mogelijk middelen een ruimte te vullen.
Eerste grote scenografieopdracht
De expo Hier wil ik wonen! was Kerremans’ eerste grote scenografie-opdracht met een professioneel team en een duidelijk kader. Het uitgangspunt was bijzonder: één tentoonstellingsconcept moest toepasbaar zijn in zowel STAM – Stadsmuseum Gent als in C-mine Genk, twee totaal verschillende locaties. “Ik ben begonnen in Gent, omdat het de moeilijkste zaal was. Klein, met veel kolommen en enorm veel uiteenlopende content die een plek moest krijgen. Dat was een complexe puzzel.” Uiteindelijk kristalliseerden Kerremans’ voorontwerpen in een kruisvormige paravent die de zaal opdeelt in vier annexen, elk met een eigen maquette.
Toen die scenografie in Gent op punt stond, kon hij het ontwerp relatief eenvoudig vertalen naar Genk. Daar koos hij voor een grote halve cirkel die de ruimte omarmt. “In Gent was het twee maanden puzzelen, in Genk had ik het ontwerp op een kwartier klaar. Dat zegt veel over hoe bepalend de ruimte is.” De gebogen wand gaf de zaal in Genk een warme, omarmende kwaliteit en zorgde ervoor dat de achterkant van de paravent – het skelet – even interessant werd als de voorzijde.
Ruimte ontwerpen als een gebouw
Hoewel scenografie een andere discipline lijkt dan architectuur, benadert Kerremans beide op een gelijkaardige manier. “Ik ga bewust fout om met de vraag. Men verwacht een tentoonstellingsdrager, maar ik ontwerp kamers, deuren en verhoudingen alsof ik een gebouw ontwerp.” Zo ontstond in Gent een binnen- en buitenruimte binnen de paraventstructuur, waardoor bezoekers zich bijna door een woonplan bewegen. Het sluit naadloos aan bij de thematiek van coöperatief wonen, waar de kwaliteit van ruimtelijke organisatie centraal staat.
Dat proces was niet zonder twijfel. Kerremans vertelt hoe hij meermaals overwoog het idee los te laten omdat de puzzel te moeilijk leek. “Maar net op dat moment moet je doorduwen. Anders wordt het een generieke oplossing.” Uiteindelijk kreeg de scenografie de helderheid van een ruimtelijk gebaar dat tegelijk flexibel genoeg was om de veelheid aan maquettes, foto’s en teksten te dragen.



Inspiratie uit Zwitserland en Engeland
Kerremans is niet bang om expliciet naar referenties te grijpen. Al is een scenografie nooit het resultaat van één vooraf gekozen referentie: “Gaandeweg leg ik associaties, komen projecten op mijn radar en verdwijnen ze soms ook weer.” Maar sommige blijven plakken, zoals de Zwitserse architect Valerio Olgiati, die met zijn iconische schoolgebouw de gang tot een bepalend element maakte. Ook het paviljoen van de Britse architect Jonathan Woolf, dat inspeelde op het negatieve van Olgiati’s plan, bleef hangen. “Dat vond ik zo straf dat ik het ook niet erg vind om het openlijk te benoemen. Het gaat erom hoe je een idee vertaalt naar een nieuwe context.”
Daarnaast gebruikte Kerremans het grondplan van een coöperatief woonproject van de Zwitserse architect Peter Märkli, meer bepaald het project Im Gut. Märkli staat bekend om zijn zorgvuldige plattegronden, waarin collectiviteit en domesticiteit subtiel samengaan. “Het plan van zo’n appartement vormde de basis voor mijn kruisvormige scenografie. Zo viel de scenografie inhoudelijk mooi samen met het thema van de expo.”
Een hommage
Kleur kreeg een sleutelrol in de scenografie. In de ontwerpfase maakte Kerremans een papieren werkmaquette op basis van prints van een opstelling van de Belgische kunstenaar Philippe Van Snick. “Ik gebruik niet zijn exacte kleurenpalet. Maar zijn werk gaf me wel een houvast in een drukke ruimte. Het bood een idee van rust en structuur dat overeind bleef, ook toen de scenografie verder evolueerde.” Voor Kerremans voelt het als een hommage, zeker omdat Van Snick vlakbij het STAM nog een expo had in KIOSK.
Het idee om de tentoonstelling ritme en leesbaarheid te geven met grote kleurvlakken bleef behouden, ook al kreeg het gaandeweg een eigen invulling. De gekleurde panelen organiseren de veelheid aan maquettes, foto’s en teksten. En voor bezoekers werkt het ook intuïtief: de kleuren zorgen voor oriëntatie en een gevoel van samenhang. Kerremans noemt het “een toevalstreffer die ik bewust een plaats gaf”.
Van lijnen naar monumentale gestes
Wie Kerremans’ eerdere scenografieën bekijkt, merkt dat lineaire vormen een terugkerend motief zijn: een ellenlange stalen buis met zakdoeken, een meterslange tekening van studenten, en nu de gebogen paravent. “Misschien sluipt dat er toch in,” geeft hij toe. “Ik probeer altijd een monumentale geste te maken, ook in kleine ruimtes. Het gaat om die ene lijn die alles bijeenhoudt.”
Tegelijk wil hij niet in herhaling vallen. Voor de expo werkte hij zelfs even met het idee van een archipel van tafeleilanden, een concept dat hij in zijn referentiemap had uitgewerkt. Uiteindelijk bleek de ruimte in STAM te dwingend en koos hij voor de paravent. Maar het idee van eilanden blijft in zijn achterhoofd. “Mijn volgende scenografie wordt misschien wel een archipel.”



De rol van de maquettes
Een ander bepalend element waren de maquettes. Samen met collega Stijn Baets ontwierp Kerremans zes schaalmodellen, elk met een andere boodschap. De drie inkijkmaquettes op schaal 1/25 tonen hyperrealistische interieurs met meubels, licht en textuur. “We wilden verwondering wekken bij een breed publiek. Je ziet een keukentafel en een sofa, en meteen kan je je daar iets bij voorstellen.”
Andere maquettes zijn abstracter en tonen eerder de flexibiliteit van een casco of een specifieke woonkwaliteit. In één model wordt het plan zelfs via projectie op de vloer getoond. “Dat is voor een leek misschien abstract, maar tegelijk heel helder. Je begrijpt meteen dat dit een casco is dat verschillende indelingen mogelijk maakt.” Zo wordt ook de maquette zelf een instrument om de boodschap van coöperatief wonen over te brengen.
Van render naar kijkdoos
Voor Kerremans zijn maquettes niet louter representaties, maar ook ontwerpinstrumenten. “Ik maak ze vaak als kijkdozen. Op foto’s ogen mijn maquettes levensecht, maar wie ze van de achterkant bekijkt, merkt dat het eigenlijk decors zijn: slechts uitgewerkt voor dat ene standpunt.” Opvallend is dat Kerremans vaak maquettes inzet waar andere architecten renders gebruiken. “Een render maak ik ruw en abstract, nooit fotorealistisch. Voor fotorealisme gebruik ik maquettes. Dan fotografeer ik ze alsof het echte ruimtes zijn.”
Hij verwijst daarbij naar kunstenaars als Thomas Demand, die schaalmodellen gebruiken om fotografische beelden te creëren. “Het gaat me om dat ene standpunt dat alles zegt. Door de lens zie je plots wat de essentie van een ruimte is.” Het verklaart waarom zijn maquettes vaak zo gedetailleerd zijn dat ze bijna kunstobjecten worden.
Coöperatief wonen als inspiratiebron
De thematiek van de expo – coöperatief wonen – was voor Kerremans geen onbekend terrein. “Veel projecten kende ik al, omdat ik vaak bezig ben met collectief wonen in sociale context. Coöperaties zijn daarbij enorm inspirerend: ze tonen hoe je kwaliteit en collectiviteit kan combineren op beperkte oppervlakte.”
Tegelijk ziet hij coöperatief wonen als een noodzakelijk alternatief voor het dominante marktdenken. “Wonen wordt steeds meer een koopwaar. Coöperaties tonen dat het ook anders kan: kwalitatief, betaalbaar en met betrokken bewoners.” Het sluit nauw aan bij zijn eigen praktijk, waar hij zoekt naar plannen die bewoners samenbrengen en tegelijk vrijheden bieden.
De rol van de architect in coöperaties
Volgens Kerremans verandert ook de rol van de architect in dat model. “Bij een coöperatie ben je niet alleen ontwerper, maar ook een draaischijf tussen bewoners. Je vertaalt noden, houdt een groep samen en legt een complexe puzzel. Dat is veel rijker dan werken voor een ontwikkelaar.” Tegelijk vraagt het om andere vergoedingsstructuren en meer engagement. “Het is pionierswerk, maar net dat maakt het zo waardevol. Als architect krijg je de kans om écht mee te bouwen aan een gemeenschap.”
Voor Kerremans is het duidelijk dat coöperatief wonen de toekomst verdient. “We moeten echt meer in die richting gaan. Coöperaties kijken anders naar hun omgeving en investeren ook in de buurt. Dat geeft een breder eigenaarschap.” Hij ziet de expo als een cruciale hefboom. “Ze overtuigt beleidsmakers, architecten én bewoners dat dit een geloofwaardig alternatief is. Architectuurwijzer speelt daarin een unieke rol, omdat ze de brug slaat tussen al die partijen.”
Foto’s: Joris Kerremans
Tekst: Bertrand Lafontaine
